Termen en definities in overeenstemming met EN ISO 4126-1
1) Veiligheidsklep
Klep die automatisch, zonder hulp van andere energie dan die van de betreffende vloeistof, een hoeveelheid vloeistof afvoert om te voorkomen dat een vooraf bepaalde veilige druk wordt overschreden, en die is ontworpen om opnieuw te sluiten en verdere vloeistofstroom te voorkomen na normale bedrijfsdrukcondities zijn hersteld.
2) Druk instellen
Vooraf bepaalde druk waarbij een veiligheidsklep onder bedrijfsomstandigheden begint te openen.
Bepaling van de insteldruk: het begin van het openen van de veiligheidsklep (het moment waarop de vloeistof begint te ontsnappen)
van de veiligheidsklep, vanwege de verplaatsing van de schijf van het contact met het afdichtingsoppervlak van de zitting) kan op verschillende manieren worden bepaald (overloop, pop, bellen), die zijn aangenomen door BESA zijn als volgt:
- instelling door gas (lucht, stikstof, helium): het begin van het openen van een veiligheidsklep wordt bepaald
- door te luisteren naar de eerste hoorbare klap veroorzaakt
- door het overlopen van de testvloeistof die uit de klepzitting komt;
- instelling door vloeistof (water): het begin van het openen van een veiligheidsklep wordt bepaald door de eerste stabiele vloeistofstroom die uit de klepzitting komt visueel te detecteren.
de druk shall worden gemeten met een manometer met nauwkeurigheidsklasse 0.6 en een volledige schaal van 1.25 tot 2 keer de te meten druk.
3) Maximaal toelaatbare druk, PS
Maximale druk waarvoor de apparatuur is ontworpen zoals gespecificeerd door de fabrikant.
4) Overdruk
Drukverhoging boven de insteldruk, waarbij de veiligheidsklep de door de fabrikant gespecificeerde lift bereikt, meestal uitgedrukt als een percentage van de insteldruk.
5) Druk opnieuw plaatsen
Waarde van de statische inlaatdruk waarbij de schijf opnieuw contact maakt met de stoel of waarbij de lift nul wordt.
6) Koude differentiële testdruk
Statische inlaatdruk waarbij een veiligheidsklep op de bank begint te openen.
7) Druk verlichten:
Druk die wordt gebruikt voor de dimensionering van een veiligheidsklep die groter is dan of gelijk is aan de ingestelde druk plus overdruk.
8) Opgebouwde tegendruk
Druk bij de uitlaat van een veiligheidsklep veroorzaakt door stroming door de klep en het afvoersysteem.
9) Bovenliggende tegendruk
Druk die aanwezig is bij de uitlaat van een veiligheidsklep op het moment dat het apparaat moet werken.
10) Opheffen
Werkelijke slag van de klepschijf weg van de gesloten positie.
11) Stroomgebied:
Minimale dwarsdoorsnede doorstroomoppervlak (maar niet het gordijnoppervlak) tussen inlaat en zitting die wordt gebruikt om de theoretische doorstroomcapaciteit te berekenen, zonder aftrek voor enige obstructie.
12) Gecertificeerde (los)capaciteit
Dan mag een deel van de gemeten capaciteit als basis worden gebruikt voor de toepassing van een veiligheidsklep.